Labyrintvissen

Op de eerste verenigingsavond na de lange zomerstop kwam Henk Grundmeijer een lezing verzorgen over de uitgebreide familie van Labyrintvissen.

En met deze familie gaan we gelijk terug naar het eerste begin van het aquariumhouden, want de eerste vis die in een aquarium gehouden werd was de welbekende Paradijsvis (Macropodus opercularis). In latere jaren zijn er veel vissen uit deze familie in de hobby gekomen die tot de ijzeren-voorraad van aquariumvissen zijn gaan behoren; iedereen kent wel de Siamese kempvis, de zoengoerami, de diamantgoerami en de blauwe spat. Maar hoewel iedereen deze, vaak als beginners-vissen aangeduide, soorten kent en vaak ook zelf gehouden heeft, is de familie als geheel toch een beetje verdrongen door andere vissen-families. Een kleine peiling onder de aanwezig leert dat van de ongeveer twintig leden er maar drie op dit moment labyrintvissen in het aquarium heeft zwemmen.

De labyrintvis is vernoemd naar het labyrintvormige orgaan in de kop, waarmee de vis zuurstof kan opnemen uit de lucht van boven het wateroppervlak. Dit orgaan stelt de vis in staat om ook in zuurstof-arm water te overleven. Een belangrijk deel van de familie behoort tot de schuimnestbouwers; ze maken met behulp van hun labyrint orgaan een nest bestaande uit belletjes en soms wat plantendelen. In dit schuimnest worden de eieren gedeponeerd en bewaard tot ze uitkomen. Ook is er een aantal soorten die behoren tot de muilbroeders, zoals we dat ook kennen bij de Cicliden. De muilbroeders zijn de wat minder kleurrijke soorten binnen de familie, maar ze hebben vaak hele bijzondere accenten in hun tekening.

Henk Grundmeijer laat ons vele verschillende soorten labyrintvissen zien, niet alleen de bekende, maar vooral ook de minder bekende soorten. De getoonde soorten tonen de grote variatie die er binnen de familie te vinden is. Zo is er bijvoorbeeld de Perosphromenus, één van de kleinste labyrintvissen, die niet groter worden dan 4 cm. Daar tegenover staat dan weer de Goerami (Osphromenus goramy) die een lengte kan bereiken van bijna een meter. Genoemd word ook de knorgoerami, genoemd naar het knorrende geluid dat ze kunnen maken en de bekende Colisa lalia, die we vooral kennen als bijzonder kleurige soort, maar waarvan de natuurlijke tekening voor de meesten onbekend is. Een ander mooi voorbeeld is de spitssnuitgourami (Ctenops nobiles), een zeldzaam, zeer gevoelige soort die erg agressief kan zijn. Een bekendere soort, die de naam heeft moeilijk houdbaar te zijn, is de Chocolade gourami (Sphaerichthys osphromenoides), de enige soort waarbij de vrouw de broed verzorgd. Voor een succesvolle verzorging is het nodig ze in een groepje te houden bij een temperatuur van 24-25 gr.C (en niet zoals soms wordt beweerd op 29 gr. C) in water dat wordt gefilterd over turf met pH 6,0. Ook is het belangrijk om grote overgangen in waterkwaliteit te voorkomen.

De meeste soorten komen uit Zuid-oost Azië, maar er zijn ook enkele soorten die in Afrika voorkomen, zoals de groep van Tapijtvissen. Een voorbeeld hiervan is de Ctenopoma acutirostre, lid van de groep van tapijtvissen, een prachtige soort die door spreker werd omschreven als ‘een vreedzame roofvis’. Een bijzondere groep binnen de labyrintvissen is die van de slangekopvissen (Channa’s). Deze groep heeft een eigen groep liefhebbers binnen de hobby. De vissen kunnen tot bijna een meter lang worden en zijn erg roofzuchtig, ze hebben dus behoefte aan een groot speciaal-aquarium en levend voer. In de VS zijn enkele vissen uit aquaria ontsnapt of bewust uitgezet en zij richten nu grote schade aan onder de inheemse soorten.

De meeste soorten labyrintvissen zijn geschikt voor een gezelschapsaquarium, maar een aantal soorten heeft behoefte aan zuur water (+/- pH 6), wat weer minder ideaal is voor veel plantensoorten. Toch blijven er voldoende soorten over die goed uit de voeten kunnen met dit zuurdere water, denk aan Crypto’s, Anubias, Rotala- en Najassoorten. Labytintvissen stellen veel drijfplanten en schuilplekken tussen hout op prijs.

De lezing wordt afgesloten met een serie foto’s van verschillende kweken die door de spreker zijn opgezet, waarbij wordt bewezen dat fotohulsjes en oude voerbussen een goede plek zijn om een schuimnest in te bouwen. Ook is te zien dat er soms meerdere generaties in één broed en in één schuimnest kunnen zitten.