Harnas- en Pantsermeervallen

harnasmeerval

De Harnasmeervallen familie Loricariidae vindt men in de tropische en subtropische delen van Midden en Zuid-Amerika. Pantsermeervallen familie Callichthyidae zijn tot Zuid-Amerika beperkt. Het lichaam is bij deze dieren beschermd door beenplaten. Door hun aanpassingen aan de verschillende leefmilieus zijn ze in talloze soorten opgesplitst. Vele van hen zijn in staat om lucht te ademen. Aan de oppervlakte happen ze naar lucht, welke ze vervolgens inslikken en persen die door de darm. De wand van de darm is sterk doorbloed.

Harnasmeervallen

Zoals reeds aangegeven kennen deze dieren een ruim verspreidingsgebied. Je kunt niet zo snel een algemene handleiding geven hoe deze dieren verzorgd moeten worden daar het per soort zo zijn eigen eisen stelt. Een Baryancistrus soort uit een stroomversnellinggebied moet anders worden behandeld dan een kleine Rineloricaria die zich in een dikke laag bladstrooisel in ondiep water het meest op zijn gemak voelt.

Om een idee te geven hoe groot de familie van de harnasmeervallen is: 700 soorten in z’n 90 geslachten. Waaronder Ancistrus, Farlowella, Otocinclus, Rineloricaria en Sturisoma. De Otocinclus en Sturisoma zijn goede algeneters. Bij onvoldoende voedsel zullen zij over de planten raspen waardoor de gaten er in vallen.

De grootte van het aquarium moet worden afgestemd op de lengte die volwassen dieren bereiken. Kleinere soorten kunnen in een bakje vanaf z’n 80 cm de grotere soorten hebben een ruimer aquarium nodig. De sooren Psudacanthicus en Clyptoperichthys moeten in een aquarium van minimaal 400 liter worden gehouden. Daar de meeste Harnasmeervallen op de bodem leven is de keuze van het bodemmateriaal zeer belangrijk. Goed geschikt is: grofzand of fijn goed afgerond grind. Andere grindsoorten zijn ongeschikt daar het voedsel hier in wegzakt en de dieren hun baarddraden beschadigen en zelfs kunnen afsnijden. De wonden worden makkelijk geïnfecteerd waardoor zij ernstig ziek kunnen worden.

De meeste soorten zijn actief in de schemer of ’s nachts fel licht kunnen wij beter vermijden daar ze daar schuw van worden. De dieren houden van schuilplekken en deze zijn goed te maken van stenen en kienhout. Houd u wel rekening bij het bouwen met de vorm en grote van uw dieren. De beplanting moet aan gepast worden aan het licht boven de bak daar deze dieren niet houden van fel licht. Houdt u rekening met soorten als Ancistrusen en Hypostomus voor hun zijn malse plantjes een lekkernij, u zult het voer dus aan moeten passen aan de diersoort die u kiest. Beplant het aquarium niet dicht daar diverse soorten Harnasmeervallen graag over de bodem kruipen. De stroming in de bak is ook afhankelijk per soort. U dient zich dan ook goed voor te bereiden op de leef omstandigheden die ieder soort op zich vraagt.

Hout welke gebruikt wordt om te dienen als schuilplaats dient tevens gelijk als voedsel. Voor diverse soorten uit de onderfamilie Ancistrinae maar ook Panaque en Cochliodon, deze laatste zijn zelfs instaat het lignine uit het hout af te breken en te verteren. Pas op want deze vissen houden best van een smakelijk hapje dierlijke kost. Bijvoorbeeld muggenlarven, tubifex, visfilet of garnalen. Plantenkost is toch wel hun belangrijkste kost. Dagelijks of om de dag een blaadje sla of andijvie voeren welke van te voren is geblancheerd ( water aan de kook brengen groente er in een minuut tot twee minuten er uit halen en afspoelen onder de koude kraan). Maar ook erwten die je zo tussen de vingers plat kan drukken eten ze graag. Was verse groente zeer goed van te voren bestrijdingsmiddelen zijn zeer schadelijk voor de meervallen. Blikgroente wil nog wel eens veel zout bevatten en is hierdoor niet geschikt. Een andere mogelijkheid is om een steen of stuk hout buiten in een witte emmer te laten bealgen en deze in het aquarium te plaatsen.

Voor het verwarmen van onze aquariums wordt veel al gebruikt gemaakt van staafthermostaten. Meervallen kunnen zich hier lelijk aan verbranden. De dieren zoeken schuilplaatsen en denken die gevonden te hebben bij de verwarming. U zult niet de eerste zijn bij wie de vis vast komt te zitten en hij zich verbrandt aan de verwarming. Daarom is het beter voor dit soort vissen een verwarming buiten het aquarium te hebben in de bioloog of pomp. Een bodemverwarming is ook mogelijk bij een niet te dikke bodem maar let op het zijn gravers dus ze halen de draden makkelijk omhoog. Dit is te voorkomen door de draden vast p de bodemplaat te kitten.

Het zijn dus gravers en wroeten graag in de bodem een goed filter is belangrijk om al het kleine vuil te verwijderen. Zeker als u graag planten in de bak wilt houden zoals u Cabomba. Voor Meervallen die van een sterke stroming houden kunt u een centrifugaalpomp installeren die het water krachtig rond pompt. Met een voorfilter erop voorkomt u verstopping uiteraard is regelmatig onderhoud een must.

Pantsermeervallen

In de kleinste aquariumzaken komt u deze soorten tegen niet zo gek want ze zijn al heel lang erg geliefd. Zo zijn de Corydoras soorten niet meer weg te denken uit het aquarium. De Corydoras behoort tot de familie Calichthydae. De kleinere corydoras soorten zoals de Aspidoras en Bronchis; vormen samen de onderfamilie Corydoradinae.

Zij komen voor in de Amazone waar zij leven in rivieren die hun oorsprong vinden in het Andes gebergte. Ze zijn te vinden in: grote traag stromende laagland rivieren maar ook in de moerassen van de Pantanal. Ze bewonen kleine en grotere wateren met zwakke tot goed merkbare stroming, maar komen ook voor in plassen die bij lage waterstanden van de hoofdstroom afgesneden raken”de zogenaamde Restwateren. Ze leven altijd gezellig en groepjes van enkele of vele. Met hun baarddraden zoeken zij de bodem af naar voedsel. Ook bij de Pantsermeervallen is de bodem, inrichting en belichting heel belangrijk hier gelden de zelfde voorwaarden als bij de Harnasmeervallen. Bij Corydorassen is het belangrijk om te kijken naar welke temperatuur zij verdragen bijvoorbeeld de C. paleatus wordt nog al is veels te warm gehouden. Wij kunnen stellen dat soorten afkomstig uit Zuid Brazilië en Argentinië bij lagere temperaturen gehouden dienen te worden dan Pantsermeervallen uit de Amazone.

Planten als Cryptocorine, Anubia, echinodorussen geven naast een stukje schaduw ook mogelijkheden om hun eitjes af te zetten.

De Kirschbaum methode

Veel tropische vissen zijn aangewezen op bepaalde signalen uit de omgeving, die ze vertellen dat het tijd is om eieren af te zetten. Omdat het jongbroed de beste overlevingskansen heeft in de regentijd, wanneer het land overstroomt, planten de vissen zich bij het begin van de regentijd voort, als het water begint te stijgen. Daarvan kunnen we in het aquarium nuttig gebruik maken, zoals proffessor Kirschbaum heeft ontdekt en onlangs nog is verteld door de heer W.A.Tomey

Om de vissen tot voortplanting aan te zetten kunt u het beste beginnen met de waterstand te laten zaken voor enkele dagen of weken dit is afhankelijk per soort. Daarna geleidelijk aan weer bijvullen met zachtwater zoals: regenwater of osmosewater. De temperatuur enkele graden lager houden om zo een seizoensritme na te bootsen. Een imitatie van een regenbui is na te bootsen met z’n eiheim filterpijp met gaatjes of een gieter. Dit kan stimulerend werken.

Wij hebben een verslag geknipt uit een Duits tijdschrift en dit heeft Rob vertaald.

De pantsermeervallen van de Rio Abun

De hoofdstad van de provincie Acre is Rio Branco. Er bestaat ook een rivier met deze naam, die in de buurt van deze stad in de Rio Acre uitmondt. In dit gebied leven een paar staartvlekmeervallen die we per se willen vangen.

Na een behoorlijk onrustige nacht in de stad, waar nog een echte wildwest sfeer hangt, met massavechtpartijen voor ons dubieuze hotel en opdringerige prostituees, waren we blij kort na zonsopgang de weg richting Placido de Castro te kunnen inslaan. We hadden ons voorgenomen de hele dag alle zijriviertjes die de weg kruisten, met als eerste die van de Acre en later die van de Albun te bevissen en naar de staartvlekmeervallen te zoeken.

Ongeveer 30 km voorbij de stad Rio Branco passeren we de eerste interessante riviertjes die naar het zuiden, in de richting van de Rio Albun stromen. Navraag bij de daar wonende mensen kunnen niet bevestigen of deze al tot het systeem van de Rio Albun of Rio Acre behoren. Hoe dichter we bij Placido de Castro komen hoe meer we overtuigd raken dat de gevangen meervallen in zowel de Rio Acre als in de Rio Albun voorkomen. Met uitzondering van twee stuks is het water van alle riviertjes onder te brengen onder het hoofdstuk “helder water”.

Het water was lichtbruin gekleurd en stroomde met een trage snelheid over hoofdzakelijk een lemige bodem. De PH waarde lag tussen 5.8 en 6.2 met een geleidbaarheid van 14 tot 29µs/cm. De watertemperatuur varieerde van 25 tot 27˚C. De meervallen uit dergelijke watertjes zijn prachtig gekleurd.

Ook twee “witwaterriviertjes” aan deze weg werden bevist. Hier lag de pH-waarde op 6.6 en een geleidbaarheid van 29µs/cm. Alle waarden werden op 23-10-2000, aan het einde van de droogteperiode en de eerste regenbuien al vielen, genomen. De meervallen uit het “wittewater” waren, net als die uit de Abun, overtrokken door een metaalachtige groene glans die echter na enige dagen in het aquarium fletser werden. In totaal leven er 3 soorten staartvlekmeervallen in dit gebied.

Corydoras similis Hieronimus, 1991

De met afstand meest voorkomende soort in dit gebied is Corydoras similis. De soort bevolkt hoofdzakelijk de gebieden met geringe stroming, terwijl de twee andere soorten bij voorkeur de plekken met meer stroming prefereren, respectievelijk te vangen zijn.

Corydoras similis is eigenlijk beschreven vanuit de provincie Rondõnia. Bij de stad Ariquemes, aan de monding van de Rio Jamari, een directe toevoer van de Madeira, is deze soort in grote aantallen te vinden en wordt van daaruit ook sinds een jaar of 12 over de gehele wereld verzonden. We vonden Corydoras similis overal in Rondõnia bijvoorbeeld in de Rio Jaciparana en zelfs nog verder zuidelijk, in het grensgebied met Bolivia in de provincie Acre. Bij Ariquemes leeft C. similis samen met een soort met een lange bek die we lang voor de echte Corydoras ourastigma hielden. C. ourastigma is echter beschreven als voorkomend in de monding van de Rio Branco in de omgeving van de gelijknamige stad in de provincie Acre.

HIERONIMUS verwisselde dit echter in zijn beschrijving van C. similis en gaf naast Ariquemes in Rondõnia ook de vindplaats “Toestroomgebied van de Rio Branco in de Braziliaanse provincie Roraima” op. Dat is echter een volledig andere plek veel meer naar het noorden aan de andere kant van de amazone en is gebaseerd op een naamsverwisseling. Rivieren met de naam “Branco”(=wit) komen in Brazilië regelmatig voor. De ironie van het verhaal is eigenlijk dat HIERONIMUS niet eens zo ver met de Rio Branco er naast zat, het was slechts een andere provincie!

Corydoras similis uit Acre verschilt niet van de dieren uit Rondõnia. De soort heeft daarom een groot verspreidingsgebied. In het aquarium is de soort soms een beetje schuw, ze geeft in de kweek echter geen problemen. Veel aquarianen kweken met deze leuke meervallen regelmatig en ook als wildvang wordt de soort regelmatig in de handel aangeboden.

Corydoras ourastigma nijssen, 1972

Toen de Belgische Ichthyoloog J.P. Gosse in de 60er jaren in Acre op visjacht was sprak men nog van het “dorp”Rio Branco. Van daaruit was er een weg naar Abuniã, de huidige 364. De bovenloop van de Rio Iquiri (ook de Rio Ituxy genoemd en later in de Rio Purus mondend) kruist bij km 47 de 364.Deze plek is de typelokatie van Corydoras ourastigma. De Rio Acre mondt in de Rio Purus uit terwijl de Rio Abuniã in de Rio Madeira uitmondt. Kennelijk is Corydoras ourastigma in beide rivieren endemisch.

De door ons gevangen Corydoras ourastigma bezitten een expliciete “zadelneus” en de lengte van de volwassen vissen lag tussen 7-8 cm. Het lichaam heeft een hoge rug en de basiskleur is licht beige.

De vissen die wij sinds ongeveer 10 jaar onder de naam C. ourastigma voeren en die in Rondõnia samen met Corydoras similis gevangen werden, onderscheiden zich in de basiskleur(donkerder) en lichaam (langgerekter) alsook de vorm van de bek(iets meer afgerond) en de staartvlektekening (vlek voornamelijk in het bovenste gedeelte) duidelijk van de echte Corydoras ourastigma die we hier konden vangen. Ook Juarez bevestigde dat hij nog nooit vissen met een dergelijk hoge rug bij Ariquemes gezien had. Of het een variant of twee verschillende soorten betreft is hier niet het thema, maar dient wel vermeld te worden. Corydoras ourastigma kon ik al kort na de import nakweken, waarover hieronder meer. We vingen ongeveer 20 van deze prachtige meervallen die in tegenstelling tot C. similis kennelijk zeldzaam is en slechts in sterke stroming met een werpnet te vangen is.

Corydoras sp. c66

In de herfst van 1998 ontving ik de eerste keer een exemplaar van deze ongewone soort van Trop-Rio. Ik heb de soort toen onder de code corydoras sp.66 in het DATZ voorgesteld. (evers, 1998). Het was vooral deze soort die me de reden gaf in dit gebied te vissen. Ik wilde per se proberen voldoende dieren te vangen om er mee te kunnen kweken. Helaas vingen we maar 3 exemplaren van deze soort. Vanwege de vorm van de kop bevindt deze soort zich tussen de twee anderen in. Deze toont een spits toelopend kopprofiel en bereikt tevens met 8 cm een behoorlijke afmeting. Het betreft hier duidelijk een nog onbeschreven soort die vanwege haar zeldzaamheid ook weinig in de handel aangeboden zal worden. Of de kweek met het huidig resterend paar(één dier stierf kort na de vangst) zal lukken moeten we afwachten. Ze worden samen gehouden met Corydoras ourastigma, die regelmatig paaien en eieren afzetten.

De kweek van Corydoras ourastigma

Een groep van 7 wildvangexemplaren is in een bak van 90x30cm ondergebracht. In dit aquarium bevindt zich ook het genoemde stel van C66 als ook een stel Panaque sp. uit Rondõnia die verder geen acht slaan op de meervallen. Na een gewenningstermijn van een maand kon ik bij twee vrouwjes van de C. ourastigma de eerste “kuitgroei” waarnemen.

De geslachten zijn moeilijk te herkennen. De lichaamsgrootte is niet bepalend, want mijn grootste dier (8 cm) is duidelijk een mannetje terwijl de andere mannetjes kleiner zijn dan de afzettende vrouwtjes. De spits toelopende buikvinnen zijn in tegenstelling tot de afgeronde bij de vrouwtjes een duidelijk herkenbaar onderscheid. De bodem bestaat uit fijn zand, enkele wortels en een bosje javavaren zorgt voor schuilmogelijkheden. De meervallen werden oorspronkelijk met rode muggenlarven en tabletten gevoerd. Toen ik echter begon met het voeren van Tubifex nam de paringsbereidwilligheid toe. Ik verhoogde eerder al de stroming in het water met een luchtpomp en wisselde iedere 2 dagen 50% van het water. Leidingwater met een PH van 7 en een geleiding van 400µs/cm werd hiervoor gebruikt. De eerste, zeer kleine eitjes ontdekte ik eind november 2000 aan algdraden en de wortels van de javavaren. In totaal waren het 30 stuks die ik verzamelde. Bij latere eiafzettingen telde ik tot 80 stuks, waarschijnlijk van 2 vrouwtjes. Helaas ontwikkelden de eitjes van het eerste legsel zich niet en lag vermoedelijk aan de te hoge waterwaarden. Sindsdien gebruik ik puur osmosewater met een toegift van elzenpropextract.

Bij een temperatuur van 25˚C. komen de larven na 3-4 dagen tevoorschijn en verteren nog 2 dagen de dooierzak. De opkweek is niet gemakkelijk aangezien de jongen kennelijk zeer gevoelig zijn voor vervuiling (toename van bacteriën) en een plotselinge verandering in watersamenstelling. Ik verloor een volledig nest door de voedering van artemia kreeftjes. In het begin vraten ze nog goed van de aangeboden raderdiertjes, maar stierven binnen het uur na de opname van de eerste Artemia kreeftjes. Sindsdien worden Artemia kreeftjes in een later stadium, ongeveer aan het einde van de eerste week, gevoerd en worden dan goed verdragen. In de eerste week van de kweek treedt een verlies tot 50% op. Inmiddels kweek ik de Corydoras ourastigma tot een grootte van 1,5 cm in puur osmosewater op een zandbodem en toegift van elzenpropextract zonder verder verlies op. De groei is met regelmatig water verversen voorspoedig. In de eerste 4 weken hebben de jongen een ongewone tekening. Het midden van het lichaam is zwartbruin, de staartaanzet licht, later met een zwarte lengtestreep. Deze kleur tekent al tijdens het verteren van de dooierzak en bemoeilijkt zo het vaststellen of ze van het aangeboden voer vreten of niet. Vanaf de 5e week wisselt de tekening, waarbij soms een zwarte langsstreep gedragen wordt, of ze er zo uitzien als op de bijgaande foto. In een nog later stadium, vanaf een leeftijd van twee maanden ontstaat de karakteristieke staartvlek.

Tot zover over de Harnas en Pantsermeervallen.

Van de volgende boeken heb ik gebruik gemaakt.
Claus Schaefer Meervallen
Wally Kahl Atlas aquariumvissen

Hier staat nog veel meer waardevolle informatie in en zijn te vinden in de bibliotheek van Aponogeton.

Johan

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Vissen